"Hé, waar is mijn Naam?" dacht God. "O, 't is zo'n hertaling van Jan Rot..."

 

EEN HOLLANDS REQUIEM. Inleiding uit het zang/pianoboek:

De Nederlandse Mattheuspassie was nog niet opgenomen of ik dacht al met kloppend hart aan Ein Deutsches Requiem. Hoewel Brahms met zorg teksten uit de Bijbel had gekozen, was het meer een spiritueel dan een religieus gebonden werk. ‘Ein menschliches Requiem’ had hij het willen noemen. Daarbij had Brahms zelf een uitvoering in Londen opgezet met twee piano’s en een Engelse tekst. Een versie in eigentijds Nederlands leek dan ook zeer in de geest van de componist.

Brahms schreef geen ‘bede voor het zielenheil van een overledene’, maar een troostrijk werk over de dood. Ook een Hollands Requiem is geen begrafenismuziek maar vooral een zangstuk voor de overlevenden, de achterblijvers.

Ik heb me laten leiden door de muziek, de structuur en de sfeer. Bijna nergens is de tekst letterlijk.
‘Want alle vlees, het is als gras, en alle heerlijkheid der mensen is als het gras haar bloemen,’ het past en het is zingbaar, maar mij doet het niets, het voegt niets toe.
Dus zijn de lieflijke woningen van Herr Zebaoth, de Heer der Heerscharen, verplaatst naar onze harten, waar de doden voortleven. En de bazuin van het laatste oordeel en de eindoverwinning op de dood, klinkt nu op kleinere schaal: terwijl hier iemand sterft, komt elders een kind ter wereld.

Natuurlijk is de structuur nog hetzelfde, als de zevenarmige kandelaar.

Lied IV in het midden, II en III spiegelen V en VI. Het laatste woord van VII is weer het eerste van I, als symbool van de kringloop.

Wie meer wil weten over het origineel verwijs ik naar de pagina op Eduard ten Hengels webkathedraalIk beperk me hier vooral tot de tekst.

I
De achterblijvers worden aangemoedigd diep te gaan, en met de tranen de leegte vullen. Want pas wie de dood van nabij heeft meegemaakt, weet wat leven is en kan leren leven met de dood.

II
We zien de kist, begeleid door een dodenmars. Het koor bezingt de rauwe realiteit hoe een leven wordt weggemaaid. Eerst berustend, dan opstandig. Het intermezzo voorspelt hoe, met het verstrijken van de seizoenen, pijn en woede weg zullen ebben, maar het is een schrale troost en het koor valt terug in de mars, nu met het beeld van de mensheid als een eeuwenoude boom, die ook volgend jaar in bloei staat, maar zonder de bladeren van nu. Ook hier voelt de herhaling als protest, maar dan neemt het stuk een triomfantelijke wending, weg van het verval. Want iemands einde, het levenloze lichaam in de kist is niet wat ons zal bijblijven. De vreugde iemand te hebben gekend, zal winnen van het verdriet diegene te hebben verloren.
Vrede.

III
De bariton maakt zich zorgen over zijn eigen sterfelijkheid. Hij mist het vooruitzicht van mensen die geloven in een hiernamaals. En stel dat je te jong wegvalt! Maar ook al wacht alleen het grote niets, het besef onderdeel te zijn van de geschiedenis, de menselijke geest is toch iets wat groter is dan wijzelf, en waarom zou je met een al te cynische kijk– dood en doem – aan dat spirituele idee afbreuk doen.

IV
‘In liefdevolle herinnering’ lees je op vele graven, en die geruststellende gedachte is het symmetrische hart van het Requiem. Onze harten als het paradijs waar de doden wonen in hun mooiste herinnering. ‘Het Koninkrijk is in u lieden,’ heb ik altijd de mooiste zin van Jezus gevonden.

V
Het is of wij getuige zijn van een sterfgeval, iemand wordt weggenomen. Maar het is niet Magere Hein, het geraamte met de zeis, dat ons toezingt, maar de dood als een zachte verlosser, Moeder Aarde, die zich op een dag ook over ons zal ontfermen.
‘Ik zal u zeker weerzien,’ zingt de sopraan. ‘Ik zal u als een moeder troosten,’ verzekert het koor. En zelfs voor de bariton van III klinkt de ‘eeuwige vrede’ dan niet meer als bedreiging.

VI
Deel VI correspondeert met deel II. De dood is een desillusie, beaamt de bariton het eerder bezongen lijk bekranst met bloemen. Maar elk einde is een nieuw begin. Het leven gaat letterlijk door, en wat stelt de dood in wezen voor zolang er steeds nieuw leven komt? Met de dood sterft ook de angst voor de dood. In een drama op toneel valt na de dood van de hoofdpersoon het doek, maar in het echte leven is er onmiddellijk weer het feest van een geboorte elders. De spetterende fuga aan het slot geeft de achterblijvers de moed om door te gaan. Geloof in hoop en liefde en kracht. Geen dood zonder leven, en geen leven zonder dood.

VII
Levend zijn...’ begint het koor, net als in I, maar nu zonder aarzeling. Want de conclusie is getrokken: Levend zijn de doden, aan wie wij blijven denken.

Elk stuk vraagt zijn eigen werkwijze, en ditmaal proefde ik een nieuwe regel steevast door op een meersporenrecorder zelf alle koorpartijen in te zingen, zo goed en zo kwaad als het ging. Tegenover mijn bureau had ik foto’s aan de muur gehangen van mensen die er niet meer zijn, mijn ouders op verlovingsreis, lachende vrienden, tijdloze en vergeten beroemdheden, een onbekende soldaat. En het was of de muziek ze tot leven bracht, of ik ze via de noten aan kon raken. Nog steeds, bij een onverhoedse blik op de partituur schiet ik vol. “Het komt in het Nederlands zo dichtbij, ” snifte ik eens tegen mijn meisje, toen ze bezorgd polshoogte kwam nemen.

Ik hoop intens dat velen zoiets zullen ervaren en dat Een Hollands Requiem een eigen plaats verovert naast het onvolprezen Duitse meesterwerk.

Jan Rot, Ossendrecht, augustus 2007

Met dank aan Philharmonisch Koor Toonkunst Rotterdam